https://www.youtube.com/watch?v=3PmLljekX9w&t=40s
Vervolg op ‘Marrakech‘
Dinsdag 15 november 1994, Marrakech
Ontbijten op een deftig uur in het centrum van Marrakech, op een dakterras met een prachtig panorama op de stad en in de verte het Atlasgebergte…. dat is pas luxe!!! De hele omgeving is gehuld in een langzaam optrekkende, in de zon verdampende ochtendnevel.
Nadat we rijkelijk genoten heb van ons ontbijt, met zicht op dit dynamisch schouwspel van een stad die ontwaakt (o-daar-heb-ik -altijd-al-zoveel-van-gehouden), lopen we even later op de rue Alla-l-Fassi, een brede boulevard met palmbomen. Tien uur. We voelen de ochtendkilte nog, vanwege de nevel, maar tegelijk kondigt de zon een behaaglijk warmte aan, die zelfs neigt naar hitte. Links van ons probeert een man gelijke pas met ons te houden. Ik gluur even terzijde. Hij vraagt of hij ons de stad mag laten zien. Jennie neemt het woord, terwijl ze resoluut doorstapt en hem kordaat probeert af te wimpelen. Hij reageert vrij arrogant. Met een neerbuigende blik en een vuile-vinger gebaar geeft hij blijk van zijn minachting voor ons, Europese vrouwen.
Aan de overkant stuift een kar, voortgetrokken door een ezel, met grote snelheid over de weg. Hij wordt bestuurd door een jongetje van een jaar of negen. Met alle macht trekt hij aan de teugels en maakt daarbij gebruik van een ferme zweep, die hij met triomfantelijke agressie op het beest laat neerknallen. Hij schreeuwt als een bezetene tegen het arme dier. Wanneer hij in de gaten krijgt dat we een poging ondernemen om dit schandelijk beeld te fotograferen, probeert hij met een bruuske beweging de kar tot stilstand te brengen. Terwijl de ezel nog aan het uitbollen is, springt hij vliegensvlug van de kar, rent de straat op, over de middenberm, in onze richting en steekt zijn hand al uit.
’10 Dirham’ beveelt hij. Zijn ogen vlammen. Dat is hier blijkbaar een vast tarief. Geschrokken van zoveel brutaliteit kijken we schichtig in de richting van Jennie, onze reddende durf-al.
‘Yalla!’ schreeuwt ze, met een afwijzend gebaar.
Doorstappen dus. De jongen, woest, verspert ons de weg, steekt opnieuw zijn hand uit, nu nog nadrukkelijker.
Jennie bekijkt hem met dezelfde minachtende blik als die waarmee de man-met-het-vuile-vinger gebaar ons aankeek. Je leert het hier snel. Hard tegen hard, anders wordt er over je gelopen.
De jongen blijft ons nog enige tijd naroepen met een weergaloze stortvloed van scheldwoorden, tot we verrast worden door iets anders: een nieuw aangrijpend beeld dat voor mij onlosmakelijk verbonden zal blijven met de stad Marrakech.
Op het kruispunt zakt een vol geladen ezel uitgeput door zijn poten. Het dier kan niet meer. Het wil niet meer. Het is gewoon op. Het balkt en schudt met zijn hoofd. Hij lijkt wel gek te worden. Drie woeste mannen slaan met grote knuppels op het arme dier. Ik hou mijn adem in en blijf versteend staan. Wat een machtsvertoon!! Jennie port mij zacht aan. Ze zegt dat ik er niet te veel moet blijven bij stilstaan. Het hoort gewoon bij het dagelijkse leven hier. Geen mens die zich daarvoor omdraait. Wat moet het verschrikkelijk zijn om hier als dier te leven. En ik die ooit wel eens bedacht welk gelukzalig lot een dier beschoren is te kunnen ontsnappen aan de beestachtige aard van de mens. Ik ben in shock en er knaagt iets diep van binnen bij mij. Mijn dierenhart weent.
(nvdr: anno 2017, 23 jaar later, gebeurt dit soort schandalen nog steeds, en hier verwijs ik naar eigen bodem, meer bepaald naar de gruwelijke mishandeling van runderen in onze Belgische/Vlaamse slachthuizen, zie Izegem 13/9/2017). Dit zouden we van de daken moeten schreeuwen!
Rechts van ons, achter een muur, horen we stemmen die luid discussiëren, maar ook dierengeluiden. De beestenmarkt, volgens Jennie. Ik had altijd al eens de kamelenmarkt van nabij willen meemaken, maar ik voel er plots niet meer zoveel voor.
Tegen elke boom of muur zitten gehurkte mensen. Het is toch nog vroeg? Zijn ze nu al moe? Tot het stilletjes tot me begint door te dringen dat het waarschijnlijk niets met moeheid te maken heeft, eerder met hun manier van leven. Misschien hebben ze gewoon geen zin om iets te doen, of worden ze lui van de zon en de hitte. Alles is zo tegenstrijdig in dit land. Hier komt de loomheid zittend op je af, daar word je bijna omver gelopen door jachtige, bekvechtende lui. Fietsers flitsen voorbij en je houdt het niet voor mogelijk met wat ze zich allemaal laden. Ik zag net een fietser die met een hele mand sinaasappelen onder zijn arm geramd werd door een auto. Al die oranje bollen het wegdek op, en maar rollen. De chauffeur reed gewoon door, niets aan de hand.
De soeks in Marrakech zijn een must, volgens Jennie. We nemen een grote taxi tot het Bahia-paleis, het ingangspunt van de soeks. Van zodra we uitstappen, worden we omringd door belangstellende gidsen. Jennie vraagt de taxichauffeur om ons terug op te halen om vier uur deze namiddag en ze geeft hem een kleine fooi. We lopen door een klein winkelstraatje dat uitgeeft op ‘le quartier des Juifs’. Een goed-uitziende jongen met leren jack achtervolgt ons glimlachend. Overal zie ik hem plots weer opduiken. Dan vraagt hij of hij ons het Jodenkwartier mag laten zien. We zeggen neen, maar koppig blijft hij ons volgen, nog steeds met een glimlach op zijn gezicht.
‘Par ici’, zegt hij. Geïrriteerd stuurt Jennie hem weg. Even later duikt hij opnieuw op, achter ons aan sjokkend. We overleggen of we hem niet toch een kans zouden geven, al is het maar om de bedelaars of zakkenrollers van ons weg te houden. Jennie draait zich om en wenkt hem. Tenslotte ziet hij er vrij betrouwbaar uit. We wagen de gok. Hopelijk een goeie. Ik informeer naar zijn naam: Abdu.
Abdu loopt nu vóór ons, in plaats van achterop. Hij neemt zijn verantwoordelijke positie ernstig. De volgende momenten zien we niets anders meer dan juwelen, juwelen en nog eens juwelen. Fijne, ruwe, goedkope, dure. Als we een zaak binnenstappen trekt Abdu zich bescheiden terug en wacht ons even later weer op. Tussendoor slaat hij een babbeltje met een vriend en ik heb de indruk dat zijn gezicht mij niet onbekend voorkomt. Telkens als we ergens binnenlopen, voert de verkoper eerst een gesprek met Abdu. Jennie denkt dat er een soort commissie wordt afgesproken voor het geval Abdu een klant aanbrengt. Als wij kopen, wordt hij beloond. Zo gaat dat hier. Toch hebben we op geen enkel moment het gevoel dat Abdu aandringt. Hij laat ons rustig kijken en speelt het spelletje zeer diplomatisch. Wanneer we iets in onze handen nemen, zegt hij hoeveel we maximum mogen betalen, maar hij pusht ons niet om te kopen. Ons vertrouwen in hem begint te groeien.
Abdu leidt ons nu doorheen een aantal smalle steegjes, waar we waarschijnlijk nooit meer zouden uitgeraakt zijn, indien hij niet met ons was meegegaan. De spanning is voelbaar. Hij stopt nabij een donker gat en gebaart ons er in te gaan om er een kijkje te nemen. Ik kijk wantrouwig om me heen. Waarom loopt hij niet mee naar binnen?
‘Le Hammam‘, lacht hij geheimzinnig. ‘Pas pour les hommes!’.
Toch niet echt op mijn gemak ga ik binnen. Een lange, donkere gang die op het eind naar rechts afbuigt, leidt naar een ander donker gat. Ik huiver. Wil ik dit wel? Tenslotte kennen wij die Abdu niet. Eigenlijk zou ik liever teruggaan. Maar dan hoor ik lachende vrouwenstemmen en dat geeft me een iets meer ontspannen gevoel. Ik loop nog even door, gevolgd door Lien. Maddie zie ik al niet meer. Ze is waarschijnlijk op haar passen teruggekeerd. Niet onverstandig, vind ik.
We zijn inmiddels in een open, grotachtige ruimte aangekomen, nog steeds even donker. Wat verderop staat een giechelend meisje te pronken met haar poedelnaakte lichaam. Ze zeept zich ‘sans gêne’ in met een kleiachtige, schuimende pasta, waarbij ze uitdrukkelijk haar vrouwelijke vormen masseert. Even hou ik mijn adem in. Eigenlijk voel ik me wat gegeneerd, ik sla mijn ogen neer. Op de grond zit een oudere vrouw met haar handen in een groene modderpasta te roeren. Ik heb ergens gelezen dat de hammam een geliefkoosde plek is voor moslimvrouwen, omdat ze daar, niet onderworpen aan kritische mannen ogen, vrij kunnen kletsen, roddelen en giechelen. De hammam is tevens hun traditioneel schoonheidsinstituut. In verschillende vertrekken kunnen ze hun gezicht bewerken met klei, hun haren in-oliën, met henna kleuren en behandelen, of hun huid verzorgen.
Het verwondert me dat geen van hen opkijkt naar ons, of àls ze ons dan al hebben opgemerkt, zich daar totaal niet aan storen. Ze gaan gewoon door met hun bezigheden. Het lijkt wel of het meisje het heerlijk vindt om naakt rond te lopen en bekeken te worden door westerse vrouwen. Alsof ze denkt: ‘Eindelijk kunnen we ook eens ons lichaam aan jullie tonen, wij hier uitdagend en naakt, jullie daar helemaal bedekt en gegeneerd. Gewoon eens de rollen omdraaien…’. Maar ondanks de onbeschaamdheid van het meisje, heb ik toch het gevoel dat we een serieuze inbreuk maken op de privacy van deze tijdelijke holbewoners. Ik kijk naar Lien en zie dezelfde scrupules bij haar.
De warme, vochtige dampen en de duisterheid van deze spelonk met haar woeste, uitdagende wolvin, kleven zich vast op mijn geestelijk netvlies. Zo ziet dus het spektakel er uit dat de schrijfster Fatima Mernissi beschijft in haar schitterende boek ‘Het verboden dakterras‘. Nu kan ik mij er tenminste een reëel beeld bij voorstellen.
Terug buiten knipper ik met mijn ogen tegen het felle zonlicht. Jennie, Maddie en Abdu zijn blijven wachten en lachen om ons ontdaan gezicht.
https://www.youtube.com/watch?v=Dx6aEgA5NiA
Annemie
PS: Wil je meer van dit? ….Er komt nog….
Het is ook altijd fijn om feedback te krijgen, dus reageren mag ook (zie hieronder), daar doe je me een plezier mee 😉
Prachtig weergegeven! Je ziet de wandeling voor je. De links die er bij staan, zijn een plus! Ik ben fan!!! Ik kijk uit naar het vervolg.
Merci Lien, euh…Lieve 🙂